(Kampen, 8 mei 1927)
De dorpsgek
Ik liep niet zo best van stapel
Altijd lach ik, stom en mild
Ik ben simpel, ik ben stapel
Ik, de dorpsgek, zo u wilt
Alle kleuters krijgen stuipen
Van mijn tanden, geel en lang
En als 'k bij de haard wil kruipen
Maak ik ook de ouderen bang
And're mensen zijn veel wijzer
Maar heb ik mezelf verwekt
'k Ben met haren, stug als ijzer
En dan nog verroest, bedekt
Ik heb ingevallen wangen
Ik leef meestal van de wind
Om mijn sprongen en mijn gangen
Lachen man en vrouw en kind
Maar als 't bos weer uit gaat botten
Ga 'k er spelen op mijn fluit
Nooit hoor ik de vogels spotten
Ik laat ze zingen honderduit
Hoor ze vrolijk tierelieren
Vogels houden wel van mij
En ik hou van alle dieren
Honden loop ik nooit voorbij
Maar ik heb geen hartsvriendinnen
Meisjes giechelen zo gemeen
Dat doet mij veel pijn vanbinnen
Want mijn hart is niet van steen
In de kerk mag je niet gillen
Dus op zondag zit ik goed
Want dan knijp ik in hun billen
Zonder dat er een iets doet
Dus laat ik ze rustig schimpen
Tot de kerk weer aan zal gaan
"God is goed voor alle simpelen"
Dat zegt onze kapelaan
Maar voor de notarisdochter
Die wel aardig voor mij was
Ging ik naar de wei en zocht er
Madeliefjes tussen 't gras
En 't was toen de zeug moest biggen
Of toen 't oogsttijd was of zo
Dat 'k haar in de schuur zag liggen
Rollend met een vent in 't stro
Nou, toen hield ik in mijn boosheid
Daar een lucifertje bij
Door mijn blanke argeloosheid
Viel de argwaan nooit op mij
Ik liep niet zo best van stapel
Altijd lach ik, stom en mild
Ik ben simpel, ik ben stapel
Ik, de dorpsgek, zo u wilt
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten