(Amsterdam, 6 mei 1859 – Den Haag, 31 maart 1938)
Avond
Nauw zichtbaar wiegen op een lichten zucht
De witte bloesems in de scheemring -- ziet,
Hoe langs mijn venster nog, met ras gerucht,
Een enkele al te late vogel vliedt.
En ver, daar ginds, die zachtgekleurde lucht
Als perlemoer, waar ied're tint vervliet
In teêrheid... Rust -- o, wondervreemd genucht!
Want alles is bij dag zó innig niet.
Alle geluid dat nog van verre sprak,
Verstierf -- de wind, de wolken, alles gaat
Al zachter en zachter -- álles wordt zo stil...
En ik weet niet, hoe thans dit hart, zo zwak,
Dat al zó moê is, altijd luider slaat,
Altijd maar luider, en niet rusten wil.
===
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten